↑  
updated: 30-Jul-2023

Op de purp're hei

In de stille Kempen, op de purpre hei
Staat een eenzaam huisje, met een berk erbij
Op een zomeravond in gedroom alleen
Kwam ik ongeweten langs dit huisje heen.

Hoe schoon op de wereld, de zomerse hei
Dat is hier op aarde de hemel voor mij
Hoe schoon op de wereld de zomerse hei
Dat is hier op aarde de hemel voor mij

In het eenzaam huisje, zat een meisje, ach
Lijk in nergens anders ooit een meisje zag
Door het venster keek ze mij verlegen aan
Schoof't gordijntje toe en is maar opgestaan

Maar wat heeft de liefde, ook hier niet verricht !
Want nu schuift 't gordijntje, nooit meer voor mij dicht !
Door het open venster, dat men vroeger sloot
Lach ik op ons kindje, op zijn moeders schoot

Die mooie molen

Daar bij die molen,
Die mooie molen,
Daar woont het meisje,
Waar ik zoveel van hou.
Daar bij die molen,
Die mooie molen,
Daar wil ik wonen
Als zij eens wordt mijn vrouw.

Ik weet een heerlijk plekje grond,
Daar waar de molen staat,
Waar ik mijn allerliefste vond,
Waarvoor mijn harte slaat,
Ik sprak haar voor de eerste keer,
Aan de oever van de vliet
En sinds die tijd kom ik daar meer.
Die plek vergeet ik niet.

Limburg allein

Dao woo ich gebaore bin
Woo m'm awwessjhoes nog steijt
De taal, die ich toch zo gouwd kin
Woo ich haw mien leijf en leijd

Limburg, Limburg allein
Dao geit niks boave
Zo is t'r mer ein
Es wie awd Limburg
Limburg allein
Dao geit niks boave
Zo is t'r mer ein

Gaon ich nao de vreamde hear
Of wiet oet Limburg weg
Heur ich immer toch zo gear
't Ggowd, 't kaod, 't slech

Zuik ich mich e maedje oet
Is dat e Limburg keindj
Dao wo ich mich aanvertroew
En norgens e baeter vinj

De lichtjes van de Schelde

De tijd zit erop en we varen weer thuis
Het duurt nog maar enkele weken
Een paar keer op wacht en dan kom ik naar huis
Dan zullen w'elkander weer spreken
Dus, dit is de laatste brief die ik je schrijf
Kijk 's avonds maar goed in de krant
Dan weet je precies waar ik ben en ik blijf
Voordat ik weer t'rugkom in 't land

Zie ik de lichtjes van de Schelde
Dan gaat m'n hart wat sneller slaan
Ik weet dat jij op mij zult wachten
En dat je aan de kaai zult staan
Zie ik de lichtjes van de Schelde
Is 't of ik in je ogen kijk
Die zo heel veel liefs vertellen
Dan ben ik als een prins zo rijk

Je weet wel, m'n schat, dat ik veel van je hou
Dat hoef ik je niet te verklaren
Een zeeman is dol op z'n kind'ren en vrouw
Maar toch moet hij altijd weer varen
En heeft soms de zee iets verkeerds met me voor
En krijg ik voorgoed averij
Denk dan aan de kind'ren en sla je er door
Maar spreek ze dan dikwijls van mij

Zie ik de lichtjes...

Twee ogen zo blauw

Twee ogen zo blauw
Zo innig en trouw
Al mijn geluk zijn die kijkers van jou
Twee ogen zo blauw

Ik ben zo eenzaam zonder jou

Ik ben zo eenzaam zonder jou
Niets kan me binden bij mijn vrienden
Bij hen kan ik het niet meer vinden
Het liefste ben ik dicht bij jou

Ik ben zo eenzaam zonder jou
Ook als het dansorkest gaat spelen
Want dansen gaat mij gauw vervelen
Als ik jou niet in mijn armen hou

Ik ben zo eenzaam zonder jou
Jij weet dat ik op jou zal wachten
Maar leef ik ook nog in jouw gedachten
En ben je mij nog altijd trouw
Ik kan niet verder zonder jou

Mijn leven zou ik voor jou geven
In al mijn brieven staat geschreven
Ik ben zo eenzaam zonder jou
Ik ben zo eenzaam zonder jou

Huis met een tuintje

Ik heb een huis met een tuintje gehuurd
Gelegen in een gezellige buurt
En als ik zo naar m'n bloemetjes kijk
Voel ik me net als een koning, zo rijk

Allen die willen te kaap'ren varen

Allen die willen te kaap'ren varen,
Moeten mannen met baarden zijn.
Jan, Piert, Joris en Corneel,
Die hebben baarden, die hebben baarden.
Jan, Piert Joris en Corneel,
Die hebben baarden, zij varen mee.

Allen die ranzige tweebak lusten,
...
Allen die deftige pijpkens roken,
...
Allen die met ons de walvis killen,
...
Allen die dood en duivel niet duchten,
...

Al die willen te kap'ren varen (versie 2)

Al die willen te kap'ren varen
moeten mannen met baarden zijn
Jan, Piet, Joris en Korneel
die hebben baarden (bis)
zij varen mee

Al die willen een meisje kussen

Al die willen een pijpke smoren

Al die willen den duvel duchten

Al die willen een pintje drinken

Mijne vlieger

Ik ben nie al te zot van `t spel
Maar `k vange gere musschen
Marblen en toppen kan ik wel
Maar daarin ben ik nie fel
`k Zie tegenwoordig overal
En ook al in mijn straatje
Jongens schuppen op nen bal
Maar `k spele `t liefst van al

Mee mijne vlieger
En zijne steert
Hij goot omhoge
`t Es `t ziene weert
`k Geve maar klauwe
Op mijn gemak
`k Heb nog drei bollekens
In mijne zak

Mietje van de koolmarchant
Een meiske uit mijn straatje
Keurde mijne cervolant
En z` had er `t handje van
Want zo rap alsof de wind
Was z` aan `t spele mee mijn klauwe
En ze riep `t es `t spele weert
Want hij hee ne goeie steert

Ja, mijne vlieger
En zijne steert
Hij goot omhoge
`t Es `t ziene weert
`k Geve maar klauwe
Op mijn gemak
`k Heb nog twee bollekens
In mijne zak

`t Seef liet zijne vlieger op
Van `t soepe, `t soepe, `t soepe
Maar hij stuikt op zijne kop
En muile dat hij trok
Zijn spankoorde was veel te kort
En met zijn `t sietse klauwe
En daarbij was zijne steert
Geen chique toebak weert

Maar mijne vlieger
Me zijne steert
Hij goot omhoge
`t Es `t ziene weert
`k Geve maar klauwe
Op mijn gemak
`k Heb nog een bolleke
In mijne zak

Laatst op het Sint-Denijsplein
Mijne vlieger was aan `t zweve
d` Er kwam een wijf, een groot venijn
En ze zei `dat mag niet zijn`
Hij hangt te veel in mijne weg
Ze begost er an te sleure
En op een twee drei pardaf
De koorde schoot er af

Hij was goon vliegen
Al mee de wind
`k Stonde te schrieme
`k Was maar een kind
Mijne bol klauwe
Die ging ne gang
Dat zal `k omtauwe
Mijn leven lank

Zet je vanachtere

Zie je van Brugge, zet je vanachtere
Je moe van voaren in de reeke nie' gon stoan
Zie je van Brugge, zet je vanachtere
Mé zowwe zot van voaren zoed da' toch nie' goan ?
Want ze zeggen damme zot zin, mo dat is dwoaze praat
Me zie verdraoid zo zot nie' of dat onze mutse stoat
Mo zie je van Brugge, zet je vanachtere
Je moe van voaren in de reeke nie' gon stoan
Zie je van Brugge zet je vanachtere
Of héél d'n boel zoe kennen no de knoppen goan.

Ze zeggen toartebakkers, tegen de Meenenoars,
Ze zeggen sulferdoppers, zin Roeselaorenoars,
En schoone vassche ploaten, da' zin Oostendenoars,
De Blankenbergenoars zin viswuuven en géirenoars.
In Kuurne zitten der ezels, wien aatter da' gepeisd,
Ze zeggen keunejoengen, tegen de dié van Heist,
In Tielt zin 't zunnekloppers, en 'k weten nie' of je 't wit,
Dat 't gunter in Dieksmuudde vul mé beuterboeren zit.

Mo zie je van Brugge, zet je vanachtere
Je moe van voaren in de reeke nie' gon stoan
Zie je van Brugge, zet je vanachtere
Mé zowwe zot van voaren zoed da' toch nie' goan ?

Want ze zeggen damme zot zin, mo dat is dwoaze praat
Me zie verdraoid zo zot nie' of dat onze mutse stoat
Mo zie je van Brugge, zet je vanachtere
Je moe van voaren in de reeke nie' gon stoan
Zie je van Brugge zet je vanachtere
Of héél d'n boel zoe kennen no de knoppen goan.

Want ze zeggen damme zot zin, mo dat is dwoaze praat
Me zie verdraoid zo zot nie' of dat onze mutse stoat
Mo zie je van Brugge, zet je vanachtere
Je moe van voaren in de reeke nie' gon stoan
Zie je van Brugge zet je vanachtere
Of héél d'n boel zoe kennen no de knoppen goan.

Over 25 jaar

Over 25 jaar zal ik jou nog steeds beminnen
Ook al hebben wij grijs haar
Want we blijven jong van binnen
Over 25 jaar komen wij met onze kinderen
Voor een feest bij elkaar als het zilveren paar
Over 25 jaar

Zeemanslied

Ik heb op zee mijn leven lang gevaren
Mijn vissersdorp ligt aan het Noordzeestrand
Ik win mijn brood met zwalpen op de baren
Toch denk ik vaak mijn rijkdom ligt aan wal

Refrein:
Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht
Waar ‘t vertrouwde huisje altijd op me wacht
Waar de meeuwen schreeuwen boven ‘t golfgebruis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis
Waar de klokken luiden visser vaar naar huis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis

Ik voel me klein wanneer de stormen huilen
Bij donkere nacht belust op zwakke buit
Maar voor geen geld ter wereld wil ik ruilen
Mijn vrij bestaan als koning op mijn schuit

Refrein

Waar de klokken luiden visser vaar naar huis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis
Daar voel ik me thuis

Zeemanslied

(Joris Van Imschoot)

Ik was jong en wou graag gaan varen
En ik ben bij de Zeemacht gegaan.
Moeder zei:” Jongen 't is daar vol gevaren,
Er is storm en soms een orkaan,
En al is de oorlog al lang gedaan
mijnenvelden blijven bestaan,
en dan moet je dan op zo'n mijnenveld
-heen en weer - voor weinig geld

Als matroos, bootsman of als kapitein,
we zijn blij van zeeman te zijn.
En samen lopen wij dan de wacht
Elk om beurt, bij dag en bij nacht
En als we samen varen op ‘t mijnenveld
Is het ware vriendschap dat telt
En als we samen varen op ‘t mijnenveld
Is het ware vriendschap dat telt.

Ik ben oud en wandel nu aan het strand
Met mijn kleinzoontje aan de hand.
Aan de horizon vaart er een mooi fregat
En hij vraagt: “ Opa wat is dat ?”
” Lieve jongen, dat schip ! Daar was ik ooit bij,
Het te zien maakt mijn hart zo blij”
“ Lieve Opa, zegt hij, ik wil zeeman zijn,
Later word ik ook kapitein !”

Jaren later werd de lieve jongen groot
En vaart nu met zijn eigen boot.
En 's nachts, onder één sterrenpracht,
aan het roer, alleen, loopt hij wacht.
En hij denkt aan zijn opa die is heengegaan,
Bij het zachte licht van de maan.
En plots voelt hij zich zo nietig klein,
“Zou er toch een God kunnen zijn ?”

De klaproos

(Joris Van Imschoot)

Aan de rand van ‘t veld of de berm van een gracht
daar bloeit ze in al hare pracht
en haar hart is zwart en haar blaadjes zijn rood
symbool van het bloed en de dood.

Maar een klaproos die groeit maar alleen in het veld
ze is niet te koop - zelfs niet voor veel geld -
want een klaproos bloeit maar alleen in het veld
je kan ze niet kopen met geld.

Als de oorlog woedt, en het land is verscheurd
in de westhoek , daar is het gebeurd.
Vier jaar lang oorlogsleed dat is ons verhaald
was ‘t landschap tot moer gemaald.

Op het slagveld daar groeide niets meer in het veld
alleen ratten en luizen en stank van de dood
waar kannon en gas alles heeft verschroeid
daar is't dat de klaproos nog bloeit.

Maar een klaproos die groeit maar alleen in het veld
je kan ze niet kopen. Geen geld dat telt
want een klaproos bloeit maar alleen in het veld
je kan ze niet kopen met geld

Honderd jaar weldra is het dat dit is gebeurd
de westhoek kapot was verscheurd.
Ze kwamen van ver en ze gingen nooit weer
hun lichamen vond men niet meer.

En ‘n papieren klaproosje brengt men dan mee
't is ‘t symbool van verzoening en vree.
Maar de echte klaproos die groeit nog steeds in ‘t veld
je kan ze niet kopen met geld.

Instrumentaal

Maar een klaproos groeit maar alleen in het veld
je kan ze niet kopen; geen geld dat telt
want een klaproos groeit maar alleen in het veld
je kan ze niet kopen met geld.

Instrumentaal eindigend met neuriënd diridon

Aan de oever van de Demer

Aan de oever van de Demer
Gans verschoten in het riet,
Zat een kleine jonge kikker (bis)
Bij zijn moeder op de knie (bis)

“Ziet ge daar”, zo sprak de moeder,
“Ziet ge daar dien ooievaar,
't Is de moord'naar van uw vader (bis)
Hij vrat hem met huid en haar” (bis)

“Potverblomme”, zo sprak de kleine,
Heeft die rekel dat gedaan ?
Als ik groot en sterk zal wezen (bis)
Zal ik hem 't onderst'boven slaan ! (bis)

“'k Heb zoveel u nog te zeggen
Maar ge zoudt het niet verstaan
‘k Zal u in uw bedje leggen...”
En daarmee is 't liedje gedaan

Al van de drogen haring

Al van den drogen haring wille wij zingen,
Ter ere van zijn kopje zullen wij springen ;
‘t Is van zijn kop, springt er maar op :
‘t Is den drogen haring !

Al van den drogen haring willen wij zingen,
Ter ere van zijn oogje zullen wij springen ;
‘t Is van zijn oog, springt er maar hoog/
‘t Is van den drogen haring !

Al van den drogen haring willen wij zingen,
Ter ere van zijn balgje zullen wijn springen
‘t Is van zijn balg, springt er maar half :
‘t Is van den drogen haring !

Al van den drogen haring willen wij zingen,
Ter ere van zijn stertje zullen wij springen ;
‘t Is van zijn stert, springt et met hert :
‘t Is van den drogen haring !

Belgisch volkslied

O dierbaar België, o heilig land der vad'ren
Onze ziel en ons hart zijn u gewijd,
Aanvaard ons kracht en het bloed van ons ad'ren
Wees ons doel in arbeid en strijd,
Bloei o land, in eendracht niet te breken;
Wees immer U zelf, en ongeknecht.
Het woord getrouw dat ge onbevreesd moogt spreken,
Voort vorst, voor vrijheid en voor recht.
Het woord getrouw dat ge onbevreesd moogt spreken,
Voor vorst, voor vrijheid en voor recht,
Voor vorst, voor vrijheid en voor recht,
Voor vorst, voor vrijheid en voor recht.

Boerenkermis

De boerkens smelten van vreugd en plezier
als d'oogst is binnengereden.
Ze gaan met hunne boerinnen te bier
en ze maken zeer goed sier.
De bezem steekt ten venster uit.

Keerzang

Men danst er, men speelt ter alop de fluit,
op potten en pannen
op glazen en kannen,
op allerhande geluid ;
op messen, op schup en op zoutevat,
op hangel op tangel, op dit en op dat,
op trommeltje rom ; com domme dom dom ;
op keteltjes, lepeltjes, tikke tik tang,
en dat gaat zo den helen dag lang.

De blauwvoet

Nu een lid van Vlaamse zonen,
Nu een dreunend kerelslied,
Dat in wilde noordertonen
Uit het diepst ons harten schiet.

Keerzang

Ei ! het lied der Vlaamse zonen,
Met zijn wilde norrdertonen !
En het oude Vlaamse hoezee !
Vliegt er blauwvoet ? Storm op zee !

‘t Wierd gezeid dat Vlaandren groot was,
Groot scheen in der tijden wolk,
Maar dat Vlaanderenland nu dood was.
En het vrije kerelsvolk.

De salamander

‘t Heeft ons deugd gedaan (bis)
Aan ons hartje (bis)
't Heeft ons deugd gedaan (bis
Aan ons jeugdig hartje.

En 't is van van jaren al bekend, een twee !
Dat alles wijkt voor een student, van 't LUC !
En 't is van van jaren al bekend,
Dat alles wijkt voor een student van 't LUC !

Viens poupouleke, viens poupouleke, viens,
Dien appelsienendief ik heb toch zo lief.

En ik toch zo geerne
Zuivere jonkman zijn, ten kan niet zijn :
Want ik hou van een goei gezond' affaire (bis)
‘k Zou zo geer, geerne !

En dat wij toffe jongens zijn, dat willen wij weten
Daarom komen wij overal,
Overal, Overal,
Waar de meisjes zijn (bis)
Overal, Overal,
Waar de meisjes zijn,
Daar is het bal !

En weet gij dat nog niet (bis)
Hoe lekker dat dat is (bis)
En weet gij dat nog niet (bis)
Hoe lekker dat dat is ? O ja.

De trommel slaat

De trommel slaat, de fluite gaat
De wind ontvouwt de vane
En flink op stap, de knapenschap
Komt zingend, langs de bane.

Keerzang

Hoezee (4x)
En : vliegt de bouwvoet ? (2x)
Storm op zee !

Ei ! ruimt de baan, alwaar wij gaan,
Wij zonen van de helden
Die hielden vrijn van slaverij
Hun veie Vlaamse velden.

Zijt welgezind, die Vlaanderen mint
De toekomst hoort ons knapen !
Wij ook, wij gaan den vijand slaan
En gulden sporen rapen.

De trommel slaat, de fluite gaan,
De wind ontvouwt de vane
En in't verschiet, nog dreunt het lied
Der knapen langs de bane !

De Vlaamse Leeuw

Zij zullen hem niet temmen
De fiere Vlaamse Leeuw
Al dreigen zij zijn Vrijheid
Met kluisters en geschreeuw.
Ze zullen hem niet temmen,
Zolang één Vlaming leeft.
Zolang de Leeuw kan klauwen,
Zolang hij tanden heeft.

Refrein

Zij zullen hem niet temmen.
Zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen,
Zolang hij tanden heeft.

De tijd verslindt de steden
Geen tronen blijven staan :
De legerbenden sneven,
Een volk zal niet vergaan.
De vijand trekt te velde,
Omringd van doodsgevaar
Wij lachen met zijn woede,
De Vlaamse Leeuw is daar.

Refrein

Hij strijdt nu duizend jaren
voor vrijheid, land en god,
en nog zijn zijne jeugdgenot.
Als zij hem machteloos denken
en tegen met een schop,
dan richt hij zich bedreigend
en vreselijk voor hen op.

Refrein

De Zilveren Vloot

Heb je van de zilveren vloot wel gehoord
De zilveren vloot van Spanje ?
Die had er veel Spaanse matten aan boord
En appeltjes van Oranje !
Piet Hein (3x)
Zijn naam is klein,
Zijn daden bennen groot ; (2x)
Die heeft gewonnen de Zilveren vloot
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilveren vloot.

Zei toen niet Piet Hein, met een aalwarig woord :
« Wel jongentjes van Oranje,
Kom klim'reis aan dit en dat Spaanse boord.
En rol me de matten van Spanje !
Peit Hein enz...

Het loze vissertje

Des winters als het regent,
Dan zijn de paadjes diep, ja diep;
Dan komt het loze vissertje
Vissen al in dat niet, ja riet.

Refrein

Met zijnen rijfstok, met zijnen strijkstok,
Met zijnen lapzak, met zijnen knapzak,
Met zijnen lere, van dire dome dere,
Met zijne lere laarsjes aan.

Dat loze Molenarinetje
Ging in haar deurken staan, ja staan,
Opdat het aardig vissertje
Voorbij haar heen zou gaan, ja gaan.

“Wat heb ik U misdreven
Wat heb ik U misdaan, ja daan
En dat ik niet met vrede
Voorbij Uw deur mag gaan, ja gaan ?”

“Gij hebt mij niets misdreven,
Gij hebt mij niets misdaan, ja daan;
Maar gij moet mij driemaal zoenen,
Eer gij van hier moogt gaan, ja gaan.”

My Sarie Marais

Mij sarie marais is so ver van mij hart
Mar ‘k hoop om haar weer te zien
Zij het in die wijk van die mooi rivier gewoon
Nog voor die oorlog het begin.

Keervers

O bring, mij trug na die ou transvaal
Daar wij mij sarie woont
Daar onder in die mielies bij die groen doringboom
Daar woont mij sarie marais
Daar onder in die mielies bij die groen doringboom
Daar woont mij sarie marais.

Ek was so bang dat die kakies mij so vang
En ver oor die see wegstuur
Toe vluk ek na die kant van die upingtonse san
Daaronder langs die groot rivier.

Die kakies is mos met soos'n krokodillepes
Hul sleep jou altijd watertoe
Hul gooi jou op'n skip vir'n lange, lange trip
Die josie weet waar na toe.

Verlossing het gekom en die huis toegaan was daar
Trug na die ou transvaal
Mij liewelingspersoon sal seker ook daar wees
Om mij met 'n kus te beloon.

O Heer, d'avond is neergekomen

O Heer. d'avond is neergekomen.
De zonne zonk, het duister klom
De winden doorruisen de bomen,
En verre sterren staan alom...
Wij knielen neer, om U te zingen,
In ‘t slapend woud ons avondlied.
Wij danken U voor wat we ontvingen,
Wij vragen, Heer, verlaat ons niet !

Refrein

Knielen, knielen, knielen wij neder,
Door de stilte weerklinke onze bee...
Luist'rend fluist'rend kruinen mee,
En sterren staren teder...
Geef ons, Heer, zegen en rust en vree !

Gij hebt dezen dag ons gegeven
En ons bewaard gezond en blij ;
Uw Engel is ons bijgebleven
En heeft gewandeld aan ons zij
Wij deden goed met uw genaden ;
We leerden menig wijzen raad.
Eenieder heeft door woord en daden
Zijn makkers broederlijk gebaat !

Al wat wijn boos en zwak misdeden,
Vergeef het ons o goede Heer,
Uw liefde heeft voor ons geleden,
Wees ons barmhartig nog een keer...
Wij willen weer U trouw beloven,
Ons Woord vernieuwen, Heer, voor boven,
Laat ons gelukkig slapen nu.

Trek aan de riemen

Trek aan de riemen, wij varen.
Flink op de maat van een lied.
Klieft onze boot door de baren,
Weg alle zorgen en verdriet.

Refrein

O he kameraad !
Vaar mee kameraad !
De zeilen, haal op !
De vlag in de top !

Zijn wij niet jong en vol leven,
Wij vrezen regen noch zon !
Stormen zij doen ons niet beven,
‘t Druipende nat : ‘k lach erom.

Dreigende stormen van ‘t leven.
Vikings dan goed opgelet !
Volgt het parool U opgegeven !
‘t Klinkt : sta je man ! sta je wet !

Wilhelmus van Nassouwe (oude versie)

Een Nieu Christelick Liedt
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet,
Den Vaderlant getrouwe
Blyf ick tot in den doot:
Een Prince van Oraengien
Ben ick vrij onverveert,
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheeert.

In Godes vrees te leven
Heb ick altyt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Landt om Luyd ghebracht:
Maer God sal mij regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick zal wederkeeren
In mijnen Regiment.

Lydt u myn Ondersaten
Die oprecht zyn van aert,
Godt sal u niet verlaten

Wilhelmus van Nassouwe (nieuwe versie)

Een nieuw christelijk lied
Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.

In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.

Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,

Vrienden komt zit neder

Vrienden, komt zit neder in de ronde
En genieten wij van deze stonde,
Zingt te samen opgeruimd en blij
Schuif maar dichter, dichter, dichter, dichter bij. (bis)

Laat het bier nu fris en lekker smaken
Want het is er toch om op te maken,
Zingt te samen : wij zijn er gêere bij
Schuif maar dichter, dichter, dichter, dichter bij. (bis)

Laat het weer daar buiten nu maar keren,
't Kan ons samen zijn maar weinig deren
Allen wij. Gij en ik en gij
Schuif maar dichter, dichter, dichter, dichter bij. (bis)